Door Arend Steenbergen
Maar de Drentsche Aa ís geen natuurgebied, het is een agrarisch cultuurlandschap.
De oplossing voor dat probleem werd gevonden in de naamgeving: het Nationaal Beek- en Esdorpenlandschap Drentsche Aa. Destijds stemde de landbouw in het Drentsche Aa-gebied schoorvoetend met die insteek in. Wél onder de duidelijke voorwaarde dat de agrarische sector de gezichtsbepalende factor in het gebied was en zou blijven. Het motto was ‘behoud door ontwikkeling’.
We spoelen door naar zo’n 30 jaar later: vorige week besloot minister Wiersma dat het hele stroomgebied van het bekenstelsel van De Drentsche Aa, van Elp tot Groningen stad, alsnog het stempel Nationaal Park krijgt.
In de toelichting op het besluit staat: “Het aanwijzen van Nationaal Park Drentsche Aa heeft geen gevolgen voor eigenaren en gebruikers van gronden en wateren in het nationale park en het omliggende gebied.” Dat klinkt mooi, zou je denken. En de essentie komt overeen met de vaststelling van eerder beleid. Toch?
De praktijk is echter weerbarstig. Het ‘haasje over’-principe van de afgelopen decennia gaat ook hier op. Het stempel Nationaal Park zelf levert geen belemmering op voor de landbouw. Maar ongemerkt laten de beleidsmakers bij de provincie, waterschap en gemeenten zich er toch door leiden.
Gevolg: bij landbouwers ontstaat het gevoel dat ze de ontwikkeling van de unieke natuurwaarden die het gebied kent, in de weg staan. Het wordt steeds lastiger om je bedrijf op een economisch duurzame wijze te ontwikkelen en over te dragen aan de volgende generatie. Dat zie je terug in het gebied: veel agrarische ondernemers besluiten om, als ze de kans krijgen, te stoppen of te verplaatsen.
In het door de provincie geregisseerde gebiedsproces ligt de nadruk op de invulling van natuurclaims, agrarische structuurverbetering volgt ergens in het tweede plan. En dat is jammer: ondanks dat ook de landbouw verandert, zijn er zoveel initiatieven en pilots om een toekomstgerichte en duurzame landbouw te behouden. De frustratie onder boeren in het gebied is dan ook groot.
Daar komt nog bij dat het ontwikkelen van natuur door TBO’s in dit agrarisch cultuurlandschap geen succes is. Waar de boeren eeuwen lang een bijdrage hebben geleverd aan het aanzicht van hooilanden, bouwland, essen en weidegronden, lukt het de natuurontwikkelaars om dat in een paar jaar tijd te laten veranderen in percelen vol pitrus.
Het agrarisch cultuurlandschap gaat ten onder aan de ambities van ecologen, het eerder genoemde motto “behoud door ontwikkeling” is vergeten.
Het zou goed zijn als de provincie en de gemeenten in het gebied eens de balans van dertig jaar Nationaal Park zouden opmaken en zichzelf een spiegel voor gaan houden. Met als gewenste uitkomst dat zij in de omgevingsvisies en omgevingsplannen écht werk gaan maken van het koesteren van de agrarische sector in het Drentsche Aa-gebied.