Een belangrijk element daarvan is het hebben van krachtige afdelingen. Over het algemeen hoor ik van leden heel positieve berichten en tevredenheid over de lokale afdelingen. Je zou dus kunnen denken dat we hier met elkaar wat minder aandacht aan hoeven te besteden.
Niets is minder waar. Als boeren en tuinders hebben we het vaak over Haags en Brussels beleid. We ervaren een enorme kloof tussen de praktijk op het erf en het beleid dat op grote afstand wordt bedacht. Ik heb niet de illusie dat wij die kloof volledig kunnen dichten. Ik geloof er wel in dat we die kunnen verkleinen.
Onze fijnmazige structuur van lokaal georganiseerd zijn op gemeentelijk niveau, bij de waterschappen en op provinciaal niveau, kan ons enorm helpen. Tegelijkertijd zie ik dat de complexiteit van allerlei vraagstukken die op het bordje liggen van de verschillende overheden enorm toeneemt. Dat trekt ook een grote wissel op onze lokale bestuurders. Zij hebben meer te maken ingewikkelde gebiedsprocessen, maar ook met maatschappelijke discussies als de wolf of gewasbeschermingsmiddelen. Vaak zijn ze het eerste aanspreekpunt voor leden.
Willen zij hun rol goed kunnen pakken en willen we met elkaar ook in de toekomst kunnen rekenen op nieuwe bestuurders, dan moeten we aandacht hebben voor de afdelingen. Dat betekent lokale verbondenheid van leden met bestuurders en de juiste ondersteuning vanuit de werkorganisatie. Of het nu gaat om beleidsspecialisten, communicatie of bestuurlijke ondersteuning. Voor een impactvolle lobby is het van belang dat er sterke schakels zijn van dorp tot Brussel.