Rond 1980 ontstond een ‘goed idee’: laten we van het Drentse Aa-gebied een Nationaal Park maken.
Probleem: een Nationaal Park biedt gewoonlijk veel natuur en enige recreatie, geen landbouw. De Drentsche Aa is een agrarisch cultuurlandschap, geen natuurgebied.
Oplossing: we noemen het Nationaal Beek- en Esdorpenlandschap Drentsche Aa. De landbouw in het gebied stemde schoorvoetend in, onder de voorwaarde dat de agrarische sector de gezichtsbepalende factor in het gebied was en zou blijven. Het motto was ‘behoud door ontwikkeling’.
Vorige week besloot landbouwminister Femke Wiersma dat het stroomgebied van het bekenstelsel van de Drentsche Aa, van Elp tot de stad Groningen, alsnog het stempel Nationaal Park krijgt. Het haasje-overprincipe van de afgelopen decennia gaat ook hier op. Het stempel Nationaal Park zelf is geen belemmering voor de landbouw. Maar toch laten beleidsmakers bij provincie, waterschap en gemeenten zich erdoor leiden. Gevolg: boeren krijgen het gevoel de ontwikkeling van de unieke natuurwaarden in de weg te staan. Economisch duurzaam ontwikkelen wordt lastiger. Veel agrarisch ondernemers besluiten om te stoppen of te verplaatsen.
Daar komt bij dat het ontwikkelen van natuur door terreinbeherende organisaties in dit agrarisch cultuurlandschap geen succes is. Waar boeren al eeuwen bijdragen aan het aanzicht van hooilanden, bouwland, essen en weidegronden, lukt het natuurontwikkelaars om dat in een paar jaar te laten veranderen in velden vol pitrus. Het agrarisch cultuurlandschap sneuvelt door ambities van ecologen, ‘behoud door ontwikkeling’ is vergeten.
Laten provincie en gemeenten de balans van dertig jaar Nationaal Park opmaken. Hopelijk gaan ze in omgevingsvisies echt de agrarische sector bij de Drentsche Aa op waarde schatten.